mercredi 24 février 2010

La légende de la grotte de Freyr

La salle "a jour" ou salle de Freya

Un jour, la déesse Freya, fille de Niord, déesse de la cruauté et « Vénus » de la mythologie germanique, apprend, à son réveil, que son époux Odin a prit la fuite avec sa mère, Skada. Son frère, Freyr, dieu du soleil et personnification de la bonté, lui remit son épée magique, ainsi que son sanglier enchanté, Gullimborste, qui attelé à un char traversait l’espace avec la rapidité de l’éclair. Elle parcourut l’univers pendant des années, sans cependant parvenir à retrouver son époux. Un soir, lasse, brisée de fatigue, épuisée par les larmes, elle s’arrêta sur le bord de la Meuse, dans un endroit plein d’une sauvage et farouche mélancolie qui convenait bien à la douleur de l’inconsolable déesse. Une grotte spacieuse taillée dans le marbre blanc de la montagne s’ouvrait non loin du fleuve. La déesse y chercha un refuge pour la nuit et ne tarda pas à s’endormir d’un lourd et mauvais sommeil, hanté par les cauchemars et les spectres.
Un rauque grognement l’éveilla vers le matin. Le sanglier qui faisait bonne garde pendant que sa
maîtresse dormait, avertissait celle-ci de l’approche d’un danger. En effet, une troupe d’hommes à la haute stature, aux longs cheveux teints en couleur bleue, à l’aspect terrifiant, leurs armes déjà prêtes, approchait de l’entrée de la grotte. L’éclat des paillettes d’or répandues sur le bord du fleuve avait attiré leurs yeux cupides. Ils avaient suivi comme une piste la brillante traînée que les pleurs de Freya avaient laissée sur son passage. Ne doutant point qu’un riche voyageur ne fût entré dans la caverne afin d’y passer la nuit, les Gaulois accouraient pour surprendre l’étranger, le massacrer et lui voler ses trésors. Freya fit un geste ; l’épée quitta prestement sa main, courut aux agresseurs, toute seule, et en une seconde fit mordre la poussière à un grand nombre d’entre eux. Les autres, frappés d’épouvante et reconnaissant dans cet événement l’intervention des dieux, se jetèrent à genoux ; et la face prosternée contre terre, ils imploraient leur pardon et conjuraient l’étrangère de leur dire son nom et sa patrie, lui promettant de la ranger au nombre de leurs divinités et de l’adorer à l’égal des plus puissantes d’entre elles.
Elle leur parla ainsi :
La nuit est mon empire. Les deux disques de la lune servent de roues à mon char de nuées.
On m’adore dans les pays glacés du Septentrion. Ma robe est faite de neige vierge, et des
glaçons pendent à ma chevelure comme des diamants. Je suis Freya, la déesse des tempêtes, de la guerre et de l’amour. Autrefois, je poussais les peuples en des luttes impies et sans pitié. Les pillages, les destructions, les massacres, les nouveau-nés tués sur le sein de leur mère, les filles violées sous les yeux de leurs parents enchaînés, tels étaient les sacrifices qui me plaisaient. Je jetais les filles dans le lit de leurs pères et j’étais joyeuse quand, de l’union monstrueuse d’un fils avec sa mère, il naissait quelque horrible géant dont la vie n’était qu’un long crime. Le destin m’a bien punie : j’ai souffert, j’ai ressenti à mon tour toutes les âpres douleurs. Je suis bonne maintenant ; je ne veux plus sur la terre que des guerres justes et des amours permises. J’accepte votre culte et vos adorations ; vous m’immolerez des génisses, des brebis, des chevreaux ; je présiderai aux mariages ; les femmes me prieront pour que leurs maris soient des guerriers vaillants et des époux fidèles. Cette grotte avec ses colonnes de stalactites blanches comme des ailes de colombe, avec ses capricieuses sculptures de marbre en forme de cierges, de
bassins d’offrande, de corbeilles, de bouquets, est belle comme ces temples de cristal que les peuples du Nord creusent pour moi dans les blocs de glace de leur pays. C’est ici que je veux être adorée ; cette grotte sera mon temple et vous lui donnerez le nom de Freyr. Ainsi s’appelle mon frère, l’heureux époux de la belle et fidèle Gerda, le dieu de l’abondance et des plaisirs honnêtes. Quand je quittai l’Asgard à la poursuite de mon volage époux, c’est lui qui me prêta son sanglier enchanté et cette épée qui incendierait le monde si je le lui ordonnais. C’est donc à lui que je dois d’avoir tout à l’heure échappé à vos coups. Pour lui rendre grâce, vous viendrez ici tous les ans à pareil jour, en grande pompe, immoler sur mes autels un taureau et un sanglier.

Le soleil s’était levé éblouissant. Freya s’approcha de la Meuse. Son image se refléta dans l’eau au milieu d’une auréole d’or. Avec l’épée enchantée, elle coupa l’eau tout autour de l’image ; en même temps l’onde se durcit, les contours se fixèrent ; et s’étant baissée, la déesse retira de la Meuse un portrait merveilleux qu’elle plaça dans la grotte, dans une salle ou le soleil vient par une vaste lucarne éclairé son image.
Puis elle remonta sur son char, piqua le sanglier avec l’aiguillon et reprit à travers l’univers sa
course éternelle.
La reproduction de la gravure est tirée du livre de Guy De Block "Cavernes et souterrains" Histoires et Légendes - Éditions techniques et scientifiques s.p.r.l. 1980
en nu in het VLOMS:
Op een dag vernam de godin Freya, dochter van Niord, godin van de wreedheid en Venus van de germaanse mythologie, dat bij haar ontwaken, haar gemaal Odin ervandoor was gegaan met Skada, haar moeder. Zijn broer, Freyr, god van de zon en de belichaming van de goedheid, leende haar zijn magisch zwaard, evenals zijn betoverd everzwijn, Gullimborste, die op een wagen de ruimte doorkruiste met de snelheid van een bliksem. Zo doorkruiste ze verschillende jaren het universum, zonder evenwel haar echtgenoot terug te vinden. Op een avond, uitgeput, gebroken van vermoeidheid, uitgeput door haar tranen, stopte ze aan de oevers van de Maas, in een zeer wilde en afgelegen plek die goed paste bij het verdriet van de ontroostbare godin. Een ruime grot in het marmer van de berg opende zich niet ver van de rivier. De godin zocht er beschutting voor de nacht en viel meteen in een diepe en onrustige slaap, geplaagd door nachtmerries en waanbeelden.
Een luid gebrom wekte haar ’s ochtends. Het everzwijn dat zijn meesteres bewaakte gedurende de nacht, rook naderend onraad. In werkelijkheid was het een groep mensen, met lange blauwgekleurde haren, een afschrikwekkend uiterlijk, hun wapens in de aanslag, en ze naderden de ingang van de grot. Scherven van gouden tranen, verspreid op de oever van de Maas, hadden hun aandacht getrokken. Ze hadden deze gevolgd als een glinsterend spoor door Freya achtergelaten gedurende haar tocht naar de grot. Ze twijfelden er niet aan of daar was een rijke reiziger die zijn toevlucht voor de nacht in de grot had gezocht. De Galliërs haastten zich om de vreemdeling te verrassen, te vermoorden en zijn schatten te roven. Freya gaf een teken: het zwaard vloog uit haar handen, liep geheel alleen naar de aanvallers en een seconde later liet het het grootste deel van hen in het stof bijten. De andere, ontzet en een tussenkomst van goden vermoedende, vielen op hun knieën, en met hun gezicht in het zand smeekten ze voor vergiffenis en bezwoeren de vreemdelinge hen haar naam en vaderland te verklappen, haar belovend dat ze zou tronen tussen hun eigen goden, en dat ze haar zouden aanbidden als was ze een van de machtigste onder hen.
Ze antwoordde hen aldus.
“De nacht is mijn koninkrijk. De twee maanschijven dienen als wielen voor mijn wolkenwagen. Men aanbidt me in de ijzige landen in het noorden. Mijn jurk is van maagdelijke sneeuw gemaakt, en de ijskristallen hangen aan mijn haartooi als diamanten. Ik ben freya, de godin van de stormen, de oorlog en de liefde. Vroeger dreef ik volkeren tot de ongenadige oorlog. Plunderingen, verwoestingen, massamoorden, zuigelingen gedood aan de borst van hun moeder, dochters verkracht onder de ogen van hun vastgebonden ouders, dat waren de offers die me bevielen. Ik gooide de meisjes in het bed van hun vaders en was gelukkig wanneer een wanstaltige verhouding tussen zoon en moeder tot stand kwam, zodat er gedrochten ontstonden voor wie het leven één grote misdaad was. Het lot heeft me goed gestraft, ik heb geleden, ik heb ook mijn deel gehad aan de grootste martelingen.
Nu ben ik welwillend: ik wil niets dan rechtvaardige oorlogen op de wereld, en toegestane liefdes. Ik aanvaard uw cultus en uw aanbidding. U zal me koeien, geiten en herten offeren. Ik ben aanwezig op de huwelijken. De vrouwen zullen me smeken dat hun mannen waakzame soldaten zullen zijn en trouwe echtgenoten.
Deze grot met zijn kolommen stalactieten, wit als de vleugels van een duif, met zijn grillige beeldhouwwerken van marmer in de vorm van kaarsen, van offerschalen, manden, bloementuilen is mooi als een kristallen tempel zoals de mensen uit het Noorden voor mij maakten in ijsblokken, daar in hun land. Hier wil ik aanbeden worden, deze grot zal mijn tempel zijn en jullie zullen haar de naam Freyr geven. Zo heet mijn broer, de gelukkige echtgenoot van de mooie en trouwe Gerda, de god van de overvloed en het eerlijke genot. Wanneer ik Asgaard verliet voor de zoektocht naar mijn voortvluchtige man, heeft hij mij de betoverde ever geleend en dit zwaard dat de wereld in brand kan steken indien ik het beveel. Het is dankzij dit zwaard overigens dat ik daarnet aan uw slagen ben ontkomen. Om het eer te bewijzen zullen jullie elk jaar op deze dag naar hier komen en met veel plechtigheid op mijn altaren een stier en een everzwijn offeren.”

De zon was gloeiend ondergegaan. Freya kwam dichter bij de Maas. Haar beeltenis weerspiegelde in het water in een gouden aureool. Met haar betoverd zwaard sneed zij het water rond haar spiegelbeeld. Op dat moment verhardde de watergolf zich, de omtrekken werden vast en zich bukkend haalde de godin uit de Maas een wondermooi portret dat ze plaatste in de grot, in een zaal waar de zon via een grote opening in het plafond het kon verlichten.
Daarna besteeg zij haar wagen, prikte de ever met de speer en hernam haar eeuwige reis door het universum.

De reproductie van de gravure komt uit het boek van Guy De Blokc ‘Cavernes et souterrains’, verhalen en legenden. Editions techniques et scientifiques sprl 1980

1 commentaire:

Hugues a dit…

c'est sympa de nous faire partager ces légendes. Merci.